In de loop van de 17e en vooral de 18e eeuw ontwikkelde zich in Europa een intellectuele stroming die bekend staat als de Verlichting. Deze beweging was geworteld in het rationele denken van de wetenschappelijke revolutie (KA26) en kenmerkte zich door het optimisme dat de rede – het menselijk verstand – in staat was om kennis te verwerven en de samenleving te verbeteren. In plaats van zich te onderwerpen aan autoriteit, traditie of religie, wilden verlichte denkers alles kritisch onderzoeken en beargumenteren. Dit leidde tot de gedachte dat vooruitgang mogelijk was: armoede, onrecht, onwetendheid en onderdrukking konden overwonnen worden met behulp van kennis, redelijkheid en hervormingen.
De Verlichting vond haar oorsprong onder intellectuelen in Frankrijk, Engeland, Schotland en de Republiek. Ze uitte zich in filosofische geschriften, pamfletten, salons en encyclopedieën, en oefende grote invloed uit op brede lagen van de samenleving. In Frankrijk werkten denkers als Montesquieu, Voltaire, Diderot en Rousseau aan ideeën over vrijheid van meningsuiting, religieuze tolerantie, politieke hervormingen en universele mensenrechten. In Engeland ontwikkelde John Locke het idee dat mensen natuurrechten bezitten en dat gezag gebaseerd moet zijn op instemming van het volk.
Deze ideeën werden niet alleen besproken, maar ook concreet toegepast. Verlichte ideeën beïnvloedden hervormingspogingen van vorsten (zoals Frederik de Grote van Pruisen), maar ook revolutionaire bewegingen zoals de Amerikaanse Revolutie (1776) en de Franse Revolutie (1789). Daarmee vormt de Verlichting een keerpunt in de Europese geschiedenis: van een samenleving gebaseerd op erfelijke macht en religieuze autoriteit, naar een samenleving die streeft naar gelijkheid, vrijheid en rationele organisatie.
Kernideeën van de Verlichting: Je moet begrijpen dat verlichte denkers geloofden in rede als middel om de wereld te begrijpen en te verbeteren. Ze keerden zich tegen traditie en autoriteit wanneer die onredelijk was. Ze geloofden in vooruitgang, emancipatie, tolerantie en vrijheid van denken.
Montesquieu pleitte voor de scheiding der machten (trias politica):
Wetgevende macht (parlement)
Uitvoerende macht (regering)
Rechterlijke macht (rechters)
Alleen door deze scheiding voorkom je machtsmisbruik. Zijn ideeën inspireerden o.a. de Amerikaanse grondwet.
Rousseau vond dat alle macht bij het volk moest liggen (volkssoevereiniteit).
Burgers sluiten een sociaal contract en bepalen samen de wetten: directe democratie. Hij was kritisch op sociale ongelijkheid en pleitte voor gelijke rechten.
John Locke stelde dat iedereen van nature rechten heeft:
Recht op leven
Vrijheid
Eigendom
Een overheid moet deze rechten beschermen. Doet ze dat niet? Dan heeft het volk het recht op opstand. Hij was dus vóór een constitutionele monarchie.
Voltaire streed voor vrijheid van godsdienst en meningsuiting.
Hij verzette zich fel tegen religieus fanatisme, tegen de macht van de kerk, en voor tolerantie.
→ "Ik ben het niet met u eens, maar ik zal uw recht om het te zeggen met mijn leven verdedigen."
Hij wilde geen staatsgodsdienst, maar geloofsvrijheid.
Diderot en anderen wilden de invloed van de kerk op kennis beperken.
Kennis moest voortkomen uit redenering en observatie, niet uit religieus gezag.
Adam Smith (1723–1790) wordt gezien als de vader van de moderne economie:
Hij verdedigde het vrije marktmechanisme in plaats van overheidssturing (mercantilisme).
Hij introduceerde het idee van de onzichtbare hand: als iedereen zijn eigen belang volgt, profiteert de hele samenleving.
→ Economie moest gebaseerd zijn op vraag en aanbod, niet op koninklijke bemoeienis.
John Locke zag de mens als een onbeschreven blad (tabula rasa).
Alles wat iemand wordt, komt voort uit opvoeding en ervaring.
→ Daarom was onderwijs cruciaal voor een betere samenleving.
Diderot werkte mee aan de Encyclopédie: een boek waarin alle kennis van zijn tijd werd verzameld, met als doel kennis voor iedereen toegankelijk te maken.
Dit project symboliseerde het geloof van de Verlichting in rede, wetenschap en vooruitgang.
Verlichting
Culturele en intellectuele beweging gericht op rede, vrijheid en vooruitgang
Rationeel optimisme
Geloof dat de mens met rede de samenleving kan verbeteren
Volkssoevereiniteit
Idee dat gezag bij het volk ligt en niet bij een koning of goddelijke macht
Scheiding der machten
Politiek principe waarbij macht verdeeld wordt over drie organen
Tolerantie
Verdraagzaamheid ten opzichte van andere meningen of geloven
Verlicht absolutisme
Vorsten die verlichte ideeën overnamen zonder macht af te staan
Encyclopédie
Groot naslagwerk dat kennis wilde verspreiden
In de 18e eeuw bestond het ancien régime nog grotendeels voort in Europa. Dit begrip verwijst naar de traditionele maatschappijvorm waarin macht in handen was van de koning, de adel en de kerk, en waarin privileges op geboorte en stand waren gebaseerd. Deze standenmaatschappij kende meestal een absolute monarchie als staatsvorm. Koningen regeerden bij de gratie Gods en hoefden geen verantwoording af te leggen aan het volk. Frankrijk is het bekendste voorbeeld van een dergelijk systeem.
Het ancien régime werd gekenmerkt door een hiërarchische standenmaatschappij: de eerste stand bestond uit de geestelijkheid, de tweede stand uit de adel en de derde stand uit de rest van de bevolking, waaronder boeren, stedelijke arbeiders en de opkomende burgerij. Deze standen hadden niet alleen sociale maar ook juridische en fiscale ongelijkheid: de hogere standen genoten privileges en betaalden weinig tot geen belasting, terwijl de derde stand het merendeel van de lasten droeg.
Tegelijkertijd drongen in deze periode ook ideeën van de Verlichting door tot in de kringen van sommige vorsten. Deze verlichte despoten (ook wel 'verlicht absolutisten') probeerden de oude machtstructuren van het ancien régime te behouden, maar tegelijkertijd hun land te moderniseren en verbeteren volgens rationele principes. Ze deden dit zonder hun absolute macht op te geven.
Frederik de Grote van Pruisen (1712–1786): Was koning van Pruisen en een typisch voorbeeld van een verlicht despoot. Hij correspondeerde met Voltaire en voerde hervormingen in zoals persvrijheid, religieuze verdraagzaamheid (ook jegens joden en katholieken), modernisering van het rechtssysteem en verbetering van het onderwijs. Tegelijk bleef hij een absolute vorst die zelf alle macht behield en het parlementair systeem afwees.
Catharina de Grote van Rusland (1729–1796): Was tsarina van Rusland en bewonderde de Franse verlichtingsfilosofen. Ze moderniseerde de administratie, hervormde het onderwijs en steunde culturele ontwikkeling. Ze stelde zelfs een commissie in om wetten te moderniseren. Toch trok ze haar steun in zodra haar macht bedreigd werd (zoals tijdens de Pugatsjov-opstand), en versterkte juist de macht van de adel ten koste van de boeren.
Jozef II van Oostenrijk (1741–1790): Keizer van het Heilige Roomse Rijk. Hij voerde radicale hervormingen door: afschaffing van lijfeigenschap, religieuze tolerantie, centralisatie van bestuur en hervorming van rechtspraak en belasting. Zijn pogingen om zonder overleg met de lokale elites veranderingen op te leggen stuitten echter op veel verzet en werden grotendeels teruggedraaid na zijn dood.
Het verlicht absolutisme was dus een poging om de staat te verbeteren zonder afstand te doen van de centrale macht. Het ancien régime bleef formeel bestaan, maar werd in sommige landen aangepast aan de eisen van de tijd. Dit leidde uiteindelijk tot spanningen met de bevolking, met name in Frankrijk, waar hervormingen uitbleven of faalden. Daar mondde de tegenstelling tussen traditie en vernieuwing uiteindelijk uit in de Franse Revolutie.
Ancien régime
De oude orde van standenmaatschappij en absolute monarchie
Absolute monarchie
Regeringsvorm waarbij de koning alle macht heeft
Standensamenleving
Samenleving verdeeld in geestelijkheid, adel en derde stand
Verlicht absolutisme
Poging van vorsten om verlichte ideeën toe te passen zonder macht af te staan
Hervorming
Verandering om bestuur of samenleving te verbeteren
Vanaf de zestiende eeuw breidden Europese landen hun macht overzee uit. Dit leidde tot de vorming van handelskoloniën, en later tot plantagekoloniën waar op grote schaal gewassen als suiker, koffie, katoen en tabak werden verbouwd. Deze plantages maakten intensief gebruik van slavenarbeid, grotendeels afkomstig uit Afrika. De Europese overheersing kreeg in de zeventiende en achttiende eeuw haar meest winstgerichte vorm in het trans-Atlantisch systeem: een driehoekshandel tussen Europa, Afrika en Amerika.
De Europese overheersing kende dus een economisch én ideologisch karakter. Enerzijds ging het om rijkdom en winst, anderzijds ontstonden ideeën die slavernij rechtvaardigden. Tegen het einde van de achttiende eeuw kwam hier langzaam verandering in met de opkomst van het abolitionisme: de beweging die streefde naar afschaffing van de slavernij.
Europese schepen vertrokken met goederen naar Afrika, waar zij mensen kochten of ruilden met lokale machthebbers.
Deze mensen werden op slavenschepen naar Amerika vervoerd (de 'Middle Passage'), vaak onder erbarmelijke omstandigheden. Tot 20% stierf onderweg.
In Amerika werkten zij op plantages onder dwang, zonder rechten. Hun arbeid leverde producten op die weer naar Europa werden geëxporteerd.
De slavenhandel werd gereguleerd en mede gefinancierd door Europese staten, inclusief de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Nederlandse steden als Middelburg, Amsterdam en Rotterdam profiteerden van deze handel.
In het Caraïbisch gebied, Zuid-Amerika en Noord-Amerika ontstonden grootschalige plantages die exportgewassen produceerden.
Deze plantagesystemen waren extreem gewelddadig, met zware straffen en uitputtend werk voor de tot slaaf gemaakten.
Suriname en de Nederlandse Antillen vormden de belangrijkste Nederlandse plantagekoloniën.
Vanaf het eind van de achttiende eeuw ontstond in Europa (vooral Groot-Brittannië) moreel en religieus verzet tegen slavernij:
Religieuze bewegingen zoals de Quakers zagen slavernij als onchristelijk.
Verlichte denkers als Montesquieu en Rousseau bepleitten vrijheid en mensenrechten.
Getuigenissen van ex-slaven, zoals Olaudah Equiano, kregen invloed in het publieke debat.
In Engeland leidde dit tot de oprichting van de "Society for the Abolition of the Slave Trade" (1787).
In 1807 verbood Groot-Brittannië de slavenhandel, in 1833 de slavernij zelf. Nederland volgde in 1863.
Plantage-economie: Economisch systeem gebaseerd op grootschalige landbouw met gebruik van slaven.
Trans-Atlantische driehoekshandel: Handel tussen Europa, Afrika en Amerika.
Abolitionisme: Beweging voor de afschaffing van slavernij.
Montesquieu, Rousseau: Filosofen die gelijkheid en vrijheid als mensenrecht zagen.
Olaudah Equiano: Ex-slaaf en schrijver, invloedrijk in anti-slavernijlobby.
1863: Afschaffing van slavernij in Nederland (formele afschaffing, maar contractarbeid bleef bestaan).
Aan het eind van de achttiende eeuw voltrokken zich in de westerse wereld een reeks democratische revoluties die het bestaande politieke systeem fundamenteel op de schop zetten. Geïnspireerd door de Verlichting kwamen burgers in opstand tegen absolutisme, standenmaatschappijen en gebrek aan inspraak. Deze revoluties leidden tot discussies over de rechten van burgers, de structuur van de staat, en de legitimiteit van macht. De drie belangrijkste voorbeelden zijn de Amerikaanse Revolutie (1776), de Franse Revolutie (1789) en de Bataafse Revolutie in Nederland (1795).
De Amerikaanse Revolutie begon als protest tegen Britse economische en politieke bemoeienis. De Amerikaanse kolonisten vonden het onrechtvaardig dat zij belasting moesten betalen aan de Britse kroon, terwijl zij geen vertegenwoordiging hadden in het Britse parlement ('no taxation without representation'). Deze frustraties escaleerden in het Boston Tea Party-protest (1773), waarna gewapend conflict uitbrak.
Tijdens de oorlog (1775–1783) werkten de kolonisten, onder leiding van George Washington, aan een onafhankelijkheidsbeweging. In 1776 werd de Onafhankelijkheidsverklaring opgesteld, waarin universele rechten zoals leven, vrijheid en het nastreven van geluk centraal stonden. Deze ideeën waren rechtstreeks geïnspireerd door verlichtingsdenkers als Locke en Montesquieu.
Na de overwinning op Groot-Brittannië werd in 1787 een grondwet aangenomen. Deze introduceerde de trias politica, een federale bestuursstructuur en een scheiding van kerk en staat. De Bill of Rights (1791) garandeerde onder andere vrijheid van meningsuiting, religie en het recht op een eerlijk proces.
De Franse Revolutie ontstond uit een diepe sociale ongelijkheid, economische crisis en de invloed van verlichtingsideeën. Frankrijk kende een standenmaatschappij waarin de adel en geestelijkheid privileges genoten, terwijl de Derde Stand (de gewone burgers) het merendeel van de belastingen betaalde. Koning Lodewijk XVI had bovendien het land in grote schulden gestoken, mede door zijn steun aan de Amerikaanse Revolutie.
In mei 1789 riep Lodewijk de Staten-Generaal bijeen. De Derde Stand scheidde zich echter af en vormde de Nationale Vergadering. Die publiceerde de Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger, waarin gelijkheid, vrijheid en volkssoevereiniteit werden geëist. Kort daarop begon de storm op de Bastille, een symbool van het koninklijke gezag.
De revolutie verliep echter turbulent. De monarchie werd afgeschaft, Lodewijk XVI werd geëxecuteerd en Frankrijk belandde in een periode van terreur onder Robespierre. Uiteindelijk greep Napoleon de macht in 1799, waarmee de revolutionaire periode eindigde maar de kernideeën (grondrechten, volkssoevereiniteit) bleven.
In Nederland leidde de invloed van de Franse Revolutie tot een eigen revolutie. De patriotten, die al sinds de jaren 1780 pleitten voor hervorming van het stadhouderlijke regime, kregen in 1795 steun van het Franse leger. Stadhouder Willem V vluchtte naar Engeland, en de Bataafse Republiek werd uitgeroepen.
De Bataafse Revolutie betekende het einde van het oude regentenstelsel. De patriotten wilden een centrale, nationale eenheidsstaat met een moderne grondwet, gebaseerd op volkssoevereiniteit. In 1798 werd deze grondwet aangenomen. Die garandeerde onder andere scheiding der machten, vrijheid van godsdienst en persvrijheid.
Toch bleef de Franse invloed groot. De republiek was afhankelijk van Frankrijk en werd meermaals hervormd door Franse inmenging. Uiteindelijk leidde dit tot de oprichting van het Koninkrijk Holland onder Lodewijk Napoleon en later de inlijving bij het Franse keizerrijk. Toch zou de ervaring met de Bataafse Revolutie een belangrijke basis vormen voor latere staatsopbouw in Nederland.
De democratische revoluties brachten vragen met zich mee: wie is burger? Wie heeft stemrecht? In Frankrijk kreeg een deel van de mannelijke burgers stemrecht, vrouwen en armen bleven uitgesloten. In Amerika gold staatsburgerschap aanvankelijk alleen voor witte mannen met bezit. De discussies over wie mocht participeren in de politiek zetten zich voort in de negentiende eeuw.
Verlichtingsdenken: Locke, Montesquieu, Rousseau
Grondrechten: vrijheid van meningsuiting, eigendom, religie, etc.
Grondwetten: formele vastlegging van machtenscheiding en burgerrechten
Volkssoevereiniteit: het volk is de bron van politieke macht
Staatsburgerschap: juridische en politieke status als lid van de staat
Bataafse Republiek (1795–1806): Nederlandse revolutie geïnspireerd door Frankrijk